Het concurrentiebeding in de beëindigingsovereenkomst
Een belangrijke vraag in dit verband is of deze afspraken tussen werkgever en werknemer vallen onder de wettelijke regeling van artikel 7:653 BW - waarin voorwaarden staat vermeld om een dergelijk beding rechtsgeldig overeen te komen- en hoe groot de vrijheid van de rechter is bij een verzoek tot matiging/vernietiging van soortgelijke bedingen uit een beëindigingsovereenkomst?
In artikel 7:653 BW staat ondermeer vermeld dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Sinds 1 januari 2015 geldt daarnaast dat een concurrentiebeding in beginsel alleen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd mag worden opgenomen; een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd behoeft een deugdelijke schriftelijke motivering.
Indien de werkgever vrijstelling van het concurrentiebeding weigert, kan een werknemer bij de rechter vorderen dat het concurrentiebeding wordt geschorst of geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, daarnaast kan de werknemer een billijke vergoeding vorderen voor de duur van de beperking. De rechter zal in dit verband een belangenafweging maken tussen het belang van de werkgever (o.a. belang tot bescherming van de onderneming) en het belang van de werknemer (o.a. mogelijke positieverbetering).
Een beëindigingsovereenkomst wordt over het algemeen ondertekend terwijl de arbeidsovereenkomst nog niet is geëindigd. Om die reden kan worden gesteld dat de in de beëindigingsovereenkomst opgenomen afspraken met betrekking tot het concurrentiebeding in beginsel vallen onder artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek (uitzonderingen daar gelaten, denk bijvoorbeeld aan een ontslag op staande voet).
Het concurrentiebeding in de beëindigingsovereenkomst: drie scenario’s
Scenario 1: geen afspraken in de beëindigingsovereenkomst over een overeengekomen concurrentiebeding
De Hoge Raad heeft in 2004 (HR 2 april 2004, JAR 2004/255) geoordeeld dat het onderhandelen over een pensioenschadevergoeding, maar het niet opnemen van een bepaling daarover in de beëindigingsovereenkomst, tot gevolg heeft dat dit niet onder de finale kwijting valt. Uit latere rechtspraak blijkt dat deze uitleg wordt gevolgd en hierbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat een finale kwijting in principe niet allesomvattend is. Een finale kwijting zou dus niet de werking van een concurrentiebeding kunnen uitsluiten, als in dit verband niets is bepaald in de beëindigingsovereenkomst.
Hiermee kan gezegd worden dat een concurrentiebeding in principe niet wordt aangetast door een beëindigingsovereenkomst op het moment dat daarin niets is bepaald over de geldigheid van het concurrentiebeding en dat de belangenafweging van artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek volledig van toepassing is op een concurrentiebeding. Om moeilijkheden te voorkomen, is het desalniettemin raadzaam om een bepaling in de beëindigingsovereenkomst op te nemen aangaande de (on)geldigheid van het concurrentiebeding.
Scenario 2: in de beëindigingsovereenkomst wordt verwezen naar het reeds overeengekomen concurrentiebeding
De kantonrechter Rotterdam (7 mei 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:4335) oordeelde dat de inhoud van het concurrentiebeding van de arbeidsovereenkomst bepalend is, indien daar in de beëindigingsovereenkomst naar wordt verwezen. Zowel het concurrentiebeding als de afspraak dat het beding wel of niet gehandhaafd blijft, is overeengekomen tussen de werkgever en de werknemer. Indien dergelijke afspraken worden gemaakt, valt het concurrentiebeding onder de reikwijdte van artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek en de in dit artikel vastgelegde belangenafweging. Gesteld kan worden dat de geldigheid van het concurrentiebeding (bekrachtigd in de beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer) slechts op grond van de redelijkheid en billijkheid of vanwege onvoorziene omstandigheden kan worden aangetast. In dit licht zal de dwingendrechtelijk vastgelegde belangenafweging nog steeds moeten worden toegepast tenzij deze belangenafweging expliciet is uitgesloten in de beëindigingsovereenkomst. Nu in dit geval de werknemer de gevolgen van het concurrentiebeding na afweging van zijn eigen belangen heeft aanvaard en door bevestiging van het concurrentiebeding in de beëindigingsovereenkomst, hiermee het belang van de werkgever impliciet heeft erkend, kan enkel een onvoorziene wijziging in de belangen van de werkgever en werknemer na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst leiden tot een geslaagd beroep op de belangenafweging ingevolge artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek. De vrijheid van de rechter om de belangenafweging toe te passen wordt hiermee behoorlijk beperkt. Indien een volledige belangenafweging plaats zou vinden, zou dit afbreuk doen aan de tussen partijen gemaakte afspraken na onderhandeling. De werknemer is immers akkoord gegaan met een pakket voorwaarden, waaronder het concurrentiebeding.
Scenario 3: in de beëindigingsovereenkomst wordt het bestaande concurrentiebeding aangepast of wordt een (nieuw) concurrentiebeding overeengekomen
In dit geval geldt in principe eveneens het gestelde onder scenario 2. Indien een volledige belangenafweging kan worden toegepast ten aanzien van een in een beëindigingsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, vervalt hiermee het nut van de beëindigingsovereenkomst (en het onderhandelingsresultaat). Deze afspraak over het concurrentiebeding hebben partijen gemaakt met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden (lengte van de arbeidsrelatie, leeftijd van de werknemer of investeringen van de werkgever in de werknemer). Dit brengt eveneens met zich mee dat slechts een onvoorziene wijziging in de belangen die na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst plaatsvindt, kan leiden tot een geslaagd beroep op de belangenafweging ingevolge artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek.
Conclusie
Artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek is in principe van toepassing op de afspraken in de beëindigingsovereenkomst over een concurrentiebeding, overeengekomen tussen werkgever en werknemer.
Ook de belangenafweging overeenkomstig dit artikel is in principe van toepassing, tenzij dit expliciet door partijen wordt uitgesloten. De rechter dient deze belangenafweging echter terughoudend toe te passen, terwijl deze belangenafweging daarnaast uitsluitend tot (gedeeltelijke) schorsing/vernietiging van het concurrentiebeding kan leiden op het moment dat zich na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst onvoorziene omstandigheden voordoen.
Terug naar overzicht